Longread
Living labs zijn hip, maar wat zijn de succesfactoren voor een duurzame transitie?
WUR en andere kennisinstellingen doen onderzoek naar duurzame landbouw, productieketens en steden, maar hoe draagt dat onderzoek bij aan verduurzaming van een sector of systeem? Met behulp van ‘living labs’ willen ze transities in gang zetten. Wat zijn living labs en wat zijn de succesfactoren? Een gesprek over macht, co-creatie, vertrouwen en reflexieve monitoring.
Barbara van Mierlo, onderzoeker bij de leerstoelgroep Kennis, Technologie en Innovatie van WUR, denkt bij het onderzoeksprogramma CropMix mee over de vormgeving en ondersteuning van living labs. Die gaan experimenteren met strokenteelt in Nederland. In deze living labs zitten onder meer akkerbouwers, een supermarkt, mensen van het ministerie van LNV, volkstuinders, een bank en de Vlinderstichting – zeer gevarieerd dus.
Platform voor co-creatie
‘We zijn geen onderzoeksprogramma, maar een platform voor co-creatie waarin iedereen een gelijkwaardige rol heeft’, zegt Van Mierlo. Dat betekent dat ook de onderzoekers moeten veranderen. Normaal richten ze zich op goed onderzoek en publicaties, maar in dit consortium is hun doel: transitiepaden naar een ecologische landbouw helpen ontwikkelen. ‘Zo’n transitie vergt leren omgaan met fundamentele onzekerheid over wat agro-ecologische landbouw is, welke rol strokenlandbouw daarin kan spelen en hoe een transitie naar agro-ecologische landbouw tot stand kan komen’, zegt Van Mierlo.
Bij strokenteelt kun je denken aan brede stroken van 24 meter en smalle stroken van 1 meter, maar ook aan mengteelt en voedselbossen. Dus haar voorstel is dat er drie of vier living labs komen die verschillende opties gaan verkennen.
De groepen zijn actiegericht, zegt Van Mierlo. Een groep van CropMix gaat waarschijnlijk uitproberen hoe de afzet van de gewassen in lokale voedselketens, met bijbehorende logistiek, en een eigen filosofie georganiseerd kan worden. Een andere groep gaat mogelijkheden verkennen voor strokenlandbouw die meer aansluit bij de huidige afzetmarkten voor voedsel. Ook die groep zal uitdagingen tegenkomen, zoals zorgen dat de meerkosten van strokenteelt worden vergoed.
Wat is een living lab?
Een living lab is een plek waar verschillende partijen gezamenlijk begrip krijgen van een complex probleem en samen aan kennisontwikkeling gaan doen, zegt Kris Kok, onderzoeker bij het Athena-instituut van de Vrije Universiteit in Amsterdam. Bovendien gaat een living lab experimenteren met oplossingen, dus uittesten of het probleem is op te lossen met innovaties – zowel technische, bestuurlijke als sociaaleconomische innovaties. Kok onderzoekt en is betrokken bij verschillende living labs over duurzame voedselsystemen.
Het probleem moet leidend zijn, zegt Kok, en daarbij geeft het living lab structuur. Een living lab kent namelijk spelregels en een methode. Ten eerste: een living lab heeft muurtjes, de deelnemers moeten ook bepalen welke partijen wel of niet mogen deelnemen. Dat is niet makkelijk, want het probleem moet specifiek zijn maar is tegelijkertijd complex – de ene partij brengt bijvoorbeeld gezondheid in, de ander biologie, de derde partij de economie. Welke onderdelen van het probleem ga je dan oppakken en welke aspecten sluit je uit? ‘Die vraag moet je expliciet beantwoorden’, zegt Kok, ‘want daar liggen politieke keuzes aan het grondslag en die roepen vragen op.’
Machtsverhoudingen omgooien
Ten tweede hebben living labs een methode. Procesbegeleiders zorgen voor gestructureerde gesprekken en workshops waarin iedereen haar/zijn punten kan maken, deelnemers elkaar bevragen en uitdagen en de dominante spelers niet over de anderen heen tetteren. Hier komt de term ‘reflexieve monitoring’ in beeld.
Waar het op neer komt, zegt Kok, is dat je mensen uit een systeem of sector – bijvoorbeeld de gezondheidszorg of voedselketen – bij elkaar brengt in een lab. Je zorgt dat burgers op een gelijkwaardig niveau kunnen overleggen met wethouders en ceo’s van bedrijven. Daarmee gooi je de machtsverhoudingen om, je schudt het denken op, je komt los van de huidige situatie en routines, en je zoekt naar vernieuwing. Tijdens de zoektocht om het systeem te veranderen, leer je de spelregels van het systeem kennen en zo kom je op transitiepaden om bijvoorbeeld de gezondheidszorg of het voedselsysteem te vernieuwen.
Zeven voorwaarden voor een succesvol living lab
Leren is dus essentieel in transities. Barbara van Mierlo is bij WUR gespecialiseerd in interactief leren. Ze heeft met andere onderzoekers de methodologie van Reflexieve Monitoring in Actie ontwikkeld om het leerproces in een living lab te monitoren. De sociologe past de methode toe in allerlei initiatieven op het gebied van duurzame landbouw, gezondheid, natuur– en milieueducatie en duurzame energie. Op basis daarvan noemt ze zeven voorwaarden voor een succesvol living lab:
- De deelnemers willen energie steken in het realiseren van een gemeenschappelijk doel met anderen.
- Ze hebben de overtuiging dat het nuttig is om met elkaar te reflecteren op problemen en opties.
- Ze zoeken stap voor stap oplossingen voor barrières bij zichzelf of het dominante systeem, die ze gaandeweg tegenkomen.
- Ze ontwikkelen een zekere vorm van systeemdenken. Welke regels zijn er, hoe verhouden die zich tot elkaar en wat is de speelruimte voor vernieuwing?
- Ze zijn adaptief, hebben aanpassingsvermogen, grijpen kansen als ze zich aandienen.
- Ze kunnen omgaan met onzekerheid. De uitkomst ligt niet vast, de deelnemers moeten verkennen en uitproberen zonder gestructureerd plan, hun enige houvast zijn de groep, het proces en een wenkend toekomstbeeld.
- Ze denken na over technische, sociale en institutionele innovaties – je hebt mogelijk alle drie nodig, dus niet alleen techniek, maar ook andere regels, waarden en processen.
Hoewel de deelnemers samen naar oplossingen zoeken, hoeven ze geen gedeelde visie te hebben, zegt Van Mierlo. ‘Bij CropMix staat Albert Heijn anders in het verhaal dan de boeren en de volkstuinders en dat blijft zo. Het punt is dat ze van elkaar leren, samenhang zien en barrières slechten door gezamenlijk oplossingen te ontdekken.’
In de praktijk ziet ze allerlei vormen van living labs. Er zijn labs die zich richten op productie- of afzetproblemen in een bepaalde bedrijfstak en die dan een businessmodel ontwikkelen om nieuwe producten in de markt te zetten. Andere labs zoeken naar een goede maatschappelijke inbedding van een duurzame technologie, maar er zijn ook labs die aan diepgaande transities werken, zoals fossiel-vrije productie.
Daarbij kan een living lab ook barrières slechten tussen de onderzoekers en deelnemers, zegt Marleen Onwezen van Wageningen Economic Research. ‘We doen nu een project over gezond eten met consumenten met een lagere sociaaleconomische status. We denken dat samen naar oplossingen zoeken erg goed werkt voor deze groep consumenten, die we normaal niet goed weten te bereiken. Ik denk dat dat komt door het engagement en betrokkenheid van de onderzoekers in dit living lab. Er gebeurt iets tussen de consumenten en onderzoekers, je creëert samen iets en mogelijk voelt deze groep zich daardoor beter gehoord.’
Het samen optrekken van burgers en onderzoekers in een living lab leidt niet altijd tot succes. Zo zette ACCEZ, een netwerk van universitaire onderzoekers, bedrijven en overheden zoals de provincie Zuid-Holland, een living lab op in de Haagse wijk Binckhorst om de circulaire initiatieven van bedrijven en bewoners te ontdekken. De gemeente Den Haag wilde deze wijk met veel oude industrie- en bedrijventerreinen namelijk voor 50% circulair maken, voornamelijk door hergebruik van materialen en duurzame energie. Via de Kenniswerkplaats in Productie (KIP) kwamen de onderzoekers in gesprek met onder meer autogarages, een lokale hopteler en bierbrouwerij, een asfaltfabriek en een afvalverwerker die allemaal in circulaire netwerken opereerden maar buiten beeld bleven bij de ontwikkeling van de circulaire wijk. Die ontwikkeling was namelijk in handen van projectontwikkelaars die oude gebouwen sloopten om er 5.000 nieuwe woningen te realiseren. Als gevolg van de sterk stijgende huurprijzen moest een deel van de lokale circulaire bedrijven zelfs verhuizen.
Wat hier mis ging, zegt onderzoeker Marleen Buizer van de WUR-leerstoelgroep Strategische Communicatie, is dat het living lab weliswaar de problemen en wensen van de buurt benoemde, maar onvoldoende verbonden was met gemeente en projectontwikkelaars. ‘Tijdens interactieve sessies hebben we inzichten uitgewisseld met gemeente en projectontwikkelaars hoe de wijk zich circulair zou kunnen ontwikkelen, maar in het gemeentebestuur was er geen wethouder die het onderwerp prominent in de portefeuille had. Voor echte invloed en participatie heb je politieke backing nodig die verder reikt dan een kortdurend project. Anders loop je het risico een verandering vorm te geven zonder dat er zicht is op borging van resultaten. Dat leidt dan tot teleurstellingen.’
Politiek draagvlak
Politiek draagvlak is inderdaad belangrijk, zegt Marian Stuiver, hoofd van het programma Groene Steden van Wageningen Environmental Research. De Wageningse socioloog is betrokken bij Groene Cirkels, een netwerk van innovatieve bedrijven, kennisinstellingen, overheden en maatschappelijke organisaties in Zuid-Holland die afgelopen maand haar 10-jarig bestaan vierde. In een van de living labs van Groene Cirkels onderzoeken boeren in de Alblasserwaard met WUR en Naturalis hoe ze de biodiversiteit op hun land kunnen vergroten. Naast het meten van biodiversiteit - hoe doe je dat? - experimenteren ze met vormen van bodem-en natuurbeheer op de boerderij, zodat ze succesvolle praktijken kunnen opschalen.
Stuiver: ‘Belangrijk hierbij is het politiek draagvlak bij de provincie: altijd is een gedeputeerde betrokken bij de living labs van Groene Cirkels. Heeft dat impact? Zuid Holland heeft na Friesland de hoogste deelname aan agrarisch natuurbeheer. Hoewel de cijfers fluctueren, hebben collega’s na 2016 weer een lichte stijging gemeten. Ik durf te stellen dat door de Groene Cirkels in Zuid-Holland het agrarisch natuurbeheer meer draagvlak heeft dan 10 of 20 jaar geleden.’
De meeste living labs bestaan pas enkele jaren en het is daarom te vroeg om te bepalen of ze bijdragen aan een duurzame toekomst. ‘Daar komt bij dat de invloed van een concreet initiatief op de verduurzaming van een hele sector heel moeilijk te bepalen is’, zegt Van Mierlo. Wel kan ze voortgang in een transitie herkennen, zoals ze met haar reflexieve monitoring beoogt. Het gaat dan bijvoorbeeld om het ontstaan van nieuwe samenwerkingen, het slechten van barrières, het realiseren van voorwaarden voor vernieuwingen en wezenlijke veranderingen in wat mensen als waardevol zien.
Stuiver ziet ook resultaten. ‘Doordat je partijen bij elkaar brengt, breng je zaken in beweging, zeker als je alternatieven bedenkt ten opzichte van wat er nu is. Zo zijn collega’s van WUR in een project nu natuur-inclusieve zonneparken aan het ontwerpen, waarbij partijen samen energieopwekking en biodiversiteit combineren in een inrichtingsplan. Straks neemt de overheid dit op in haar programma van eisen en dan hebben de deelnemende projectontwikkelaars in het living lab een voorsprong. Living labs zijn daarmee agenda-settend voor de duurzame toekomst.’
Sustainable futures
WUR werkt aan sustainable futures, ofwel duurzame toekomstperspectieven.
Dan gaat het om voedselsystemen en landschappen die de biodiversiteit
ondersteunen en klimaatneutraal zijn. Dit is de 7de aflevering in de serie Shaping Sustainable Futures.